Effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking

 

Hans Bruning

 

Spreker introduceert zichzelf als Probuslid in Houten. Hij is werkzaam geweest in enkele organisaties gericht op ontwikkelingssamenwerking, waaronder ICCO, een interkerkelijke organisatie; nu is hij min of meer met pensioen, maar nog actief als voorzitter van Partos, het samenwerkingsverband van de ca 100 Nederlandse organisaties voor ontwikkelingssamenwerking.

Spreker begint zijn voordracht (geen powerpoint, derhalve ook geen presentatie te downloaden) met drie (meerkeuze-)vragen aan ons, ontleend aan het boek Feitenkennis van Hans Rosling:
 – hoeveel procent van de wereldbevolking heeft toegang tot elektriciteit (20, 50 of 80%)?
 – wat is de gemiddelde levensverwachting (50, 60 of 70 jaar)?
 – hoe groot zal het aantal jongeren over 30 jaar zijn (nu 2 miljard)?
Uit onze reacties blijkt, dat we als aanwezigen vaak een te pessimistisch beeld hebben. De correcte antwoorden zijn 80%, 70 jaar en 2 miljard (daarna neemt de wereldbevolking in omvang af); zo blijkt dat we met gefundeerd optimisme naar de situatie van ontwikkelingssamenwerking kunnen kijken.

Ca 4,7 miljoen Nederlands zijn donateur van een organisatie voor ontwikkelingshulp (denk aan grote NGO’s als Oxfam Novib, Cordaid, Plan Nederland, maar ook kleine, particuliere fondsen); daar zitten wel dubbeltellingen bij (mensen die meer organisaties steunen).
Denk bij ontwikkelingssamenwerking overigens niet alleen aan statelijke, vaak multilaterale, hulp en hulpprojecten van NGO’s maar ook aan de donaties van arbeidsmigranten (bijv. in Qatar werkzame Pakistani e.d.) aan hun familie die in het land van herkomst is achtergebleven.
Ontwikkelingssamenwerking is opgekomen na de Tweede wereldoorlog, toen bleek hoe Marshallhulp de landen in West-Europa er weer bovenop hielp en de dekolonisatie tot heel veel nieuwe staten leidde met een nog slecht functionerende economie. Voordien was ontwikkelingshulp min of meer een bijproduct van missie en zending door de kerken.

Ontwikkelingshulp was in eerste instantie gericht op het voorzien in basisbehoeften (voedsel, gezondheid e.d.), maar richt zich nu meer op versterking van de economie en verbetering van de infrastructuur. Spreker verwacht, dat verbetering van de medische voorzieningen en toename van de welvaart op termijn, net als in Nederland, zal leiden tot kleinere gezinnen en afname van de wereldbevolking.

Wat betreft het bepalen van de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking merkt spreker op, dat het effect van investeren in beter onderwijs in een land meetbaar is, maar dat de impact daarvan voor een land lastiger meetbaar is als de consequentie is dat beter opgeleide mensen naar het buitenland vertrekken.
Hij ziet ook een negatief effect van arbeidsmigratie, omdat dat vaak leidt tot een keten van migratiestromen: Polen gaan in Nederland werken; daardoor ontstaat in Polen een tekort, dat wordt opgevuld door arbeiders uit Oekraine, waar de gaten vervolgens gevuld worden door arbeiders uit Kirgizie etc.